O

==

O Ondernemend bijv. naamw. (ondernemender, ondernemendst)

1) niet bang om moeilijke of gevaarlijke zaken op zich te nemen

2) van aanpakken weten

synoniem: stoutmoedig

==

De volgende ochtend waren de ruiten beslagen. In plaats van een vroege vorst kleefde er een laagje condens aan het glas. Abigail deed een raam open en de lucht was ongewoon zacht. Het zou een ideale dag worden om de rest van het gras te maaien. Er was echter een ander project dat haar onmiddellijke aandacht vroeg: de badkamer.

Er prikten richels hard geworden voegmiddel door haar sokken. Op haar tenen poetste Abigail haar tanden en deed ze een contactlens in. Toen hoorde ze gebonk.

‘Daar is het veel te vroeg voor.’

Het geluid kwam echter niet uit het lichthuis of uit de kelder. Er stond iemand op de voordeur te kloppen. Toen ze zich naar beneden haastte en opendeed, stond Nat Rhone op de stoep met een gereedschapskist in zijn hand.

‘Merle heeft me gestuurd om je bedrading te controleren,’ zei hij nors.

Je wordt bedankt, Merle.

‘Eh, kom binnen.’ Abigail sloeg haar armen over elkaar om haar dubbele pyjama te verbergen.

‘De kelder?’

Ze deed het licht voor hem aan. ‘Heb je een zaklamp nodig? Ik heb er wel een als...’

‘Ik heb zelf een zaklamp,’ zei hij, en hij daalde de trap af.

Terwijl Nat in de kelder bezig was, holde Abigail naar haar slaapkamer, hees zich in de kleren van de vorige dag en deed haar andere contactlens in. Toen ze aangekleed was, ging ze terug naar beneden en wachtte ze bij de kelderdeur.

‘Ik zou je wel koffie willen aanbieden,’ riep ze naar hem, ‘maar die heb ik niet. Ik heb geen koffiezetapparaat. Ik heb wel melk. En water.’

‘Nee, bedankt,’ antwoordde Nat zonder stembuiging.

‘Als er iets is wat ik kan...’

Van beneden klonk een bons. Nat vloekte luid. Abigail haastte zich de kelder in en zag hem zijn been afkloppen. Hij was met zijn scheen tegen een van de kratten aan gelopen waarin zij naar het logboek had gezocht.

‘Alles goed?’

Nat trok met zijn been. ‘Prima.’

‘Sorry, ik had je moeten waarschuwen. Ik heb mezelf er ook aan gestoten. Mijn bloeduitstortingen zijn het bewijs.’

Ze ratelde en het interesseerde Nat helemaal niet wat ze zei.

‘Waar is je meterkast?’

‘Volgens mij daarginds. Kijk uit voor de meubels,’ waarschuwde ze hem toen ze naar de rij antieke stukken tegen de andere muur liepen. Hier en daar staken armleuningen en tafelpoten uit, klaar om een argeloze voorbijganger te pijnigen of te doen struikelen. Ze zag dat Nat nog een keer extra naar de secretaire keek.

‘Hij is mooi, nietwaar? Mooi is niet het juiste woord. Dat is te algemeen. Uniek, misschien. Of markant. Of...’

Abigail kon niet geloven dat ze zojuist had toegegeven dat ze niet het best mogelijke bijvoeglijk naamwoord had gebruikt. Zo nerveus werd ze ervan dat Nat in huis was.

‘Ik ben van plan de secretaire boven in de werkkamer te zetten en de andere stukken in de woonkamer. Het zou een geweldige verbetering zijn vergeleken met wat er nu staat. Heb je dat spul gezien? Zo troosteloos.’

Nat keek haar aan. ‘De meterkast?’

‘Juist. Hier.’ Ze wees ernaar en voelde aan dat Nat wachtte tot ze wegging. ‘Ik ben, eh, boven als je me nodig hebt.’

‘Uh-huh.’

Abigail trok zich in zichzelf mompelend terug in de keuken. ‘Wie denkt hij wel dat hij is? Dit is mijn huis. Min of meer althans. Wat bezielde Merle om hem hierheen te sturen? Uitgerekend hem.’

‘Ik moest hem nog betalen voor wat aankopen in zijn winkel.’ Nat stond bij de keukendeur. ‘Ik had geen geld, dus zei hij dat hij me mijn schuld zou kwijtschelden als ik naar je bedrading zou kijken.’

Abigail schaamde zich dat hij haar had gehoord en het duurde even voor ze antwoordde. ‘Ik had geen idee dat je elektricien was.’

‘Dat ben ik niet. Niet meer, tenminste. Ik ben het wel geweest. Voorheen.’

Nat draaide zich om. Hij voelde zich er net zo onprettig bij om over zijn privéleven te praten als Abigail.

‘Merle zei iets over de verlichting in de badkamer, dat je daar problemen mee had.’

‘Dat kun je wel zeggen.’

Ze ging hem voor naar de badkamer. ‘Let maar niet op het voegmiddel.’

‘Vergeten het weg te poetsen, hè?’

‘Ja.’

‘Het is niet moeilijk te corrigeren. Wat je moet doen, is het weer nat maken, het teveel aan voegmiddel verwijderen, het voegmiddel opnieuw aanbrengen en het dan snel wegpoetsen. Zo.’

Nat maakte een badhanddoek nat en boende daarmee over de aangekoekte richels op de tegels. Daarna bracht hij opnieuw wat voegmiddel aan. Hij was erg handig met de troffel.

‘Zo te zien heb je dit eerder gedaan.’

‘Ik heb voorheen van alles gedaan.’

Abigail wist hoe het voelde om een ‘voorheen’ te hebben en hoe ver weg het kon lijken vergeleken met het heden.

‘Het spijt me wat er in The Kozy Kettle is gebeurd. Ik geloof dat jij en ik verkeerd begonnen zijn.’

Nat keek haar aan met een blik van dat is het understatement van het jaar, dame.

‘En het was niet mijn bedoeling te staren toen je gisteravond met Hank...’

Hij kapte haar af. ‘Maak je daar maar geen zorgen over.’

Maar Abigail meende dat ze dat juist wel moest doen. Zich zorgen maken. Het was duidelijk dat Hank Scokes leed en dronk om de pijn te verzachten. Ook hij had zijn partner verloren. Abigail had echter haar eigen zorgen.

‘Mag ik?’

Omdat de badkamer nauwelijks groot genoeg was voor één persoon, moest Nat achteruit kruipen om het karwei af te maken. Abigail stond hem in de weg.

Ze had over zijn schouder staan kijken, en stapte nu de overloop op om hem meer ruimte te geven. ‘Hoor eens, ik wil echt graag die meubels uit de kelder halen en dat kan ik niet alleen. Misschien kan ik je betalen om me te helpen.’

Hij schudde vastberaden zijn hoofd. ‘Ik kan er geen geld voor aannemen.’

‘Waarom niet?’

‘Gewoon.’

‘Dan kunnen we misschien ruilen, zoals Merle en jij hebben gedaan.’

‘Wat wil jij nou met me ruilen?’ vroeg Nat ongelovig.

Koken was geen optie. Schoonmaken ook niet. Hij zou niet geloven dat ze dat fatsoenlijk kon, gezien de huidige staat waarin het huis verkeerde. Abigail wist niets uit te brengen.

‘Denk je nog steeds na?’

‘Uh-huh.’

‘Nou, wat deed je voordat je hierheen kwam?’

Heel even kon Abigail het zich echt niet herinneren.

‘Ik was lexicografe. Dat is...’

‘Ik weet wat het is.’

‘Ik wilde je niet...’

‘Ik zie niet in wat ik daarmee op zou schieten, met woordenboeken schrijven.’

Abigail was gedwongen in haar geheugen te duiken om haar oude leven naar boven te halen, om vervolgens te horen te krijgen dat het geen waarde had. Nats opmerking deed pijn.

Wanneer ze vroeger iemand voor het eerst ontmoette en die persoon vroeg wat ze voor de kost deed, moest ze altijd uitleggen wat haar beroep inhield en beleefd duidelijk maken dat ze een echte baan had. De meeste mensen beseften niet eens dat lexicografie een vak was. Er was geen specifieke opleiding voor en geen rubriek bij de personeelsadvertenties. Eén keer, toen ze de details van haar professionele bezigheden had uitgelegd aan een andere moeder op het speelplein, zei de vrouw dat Abigail ‘bij de woordpolitie zat’. Het was niet de optimale beschrijving, maar ook niet helemaal onjuist.

In haar laatste baan had ze de bestaande ingangen in vertaalwoordenboeken gecontroleerd en gezocht naar bewijzen dat er wellicht nieuwe ingangen bij moesten komen. Net als politiewerk vereiste die taak logica, informatieverzameling en een goed beoordelingsvermogen. Nu voelde Abigail zich echter niet als een agent buiten dienst of een werkeloze lexicografe. Ze voelde zich gewoon werkeloos.

‘Je lijkt me knap handig met een verfroller.’ Nat wees naar de roller en de verfblikken aan het eind van de overloop. ‘Ik moet Duncan Thadlow nog betalen voor wat reparaties aan de boot. Ik moet zijn huis schilderen. De voorbereiding is zo goed als klaar, maar ik kan wel wat hulp gebruiken bij het schilderen.’

‘De buitenkant van het huis? Dat heb ik nog nooit gedaan.’

‘Het is niet zo heel anders. Doe je het of niet?’

‘In ruil voor het verplaatsen van de meubels? Jazeker.’

‘We beginnen morgen.’ Nat kwam overeind en strekte zijn benen. Hij was klaar met voegen en zijn werk zag er onberispelijk uit. ‘Laat het een uur drogen. Dan is het weer als nieuw.’

‘Bedankt. Dat had je niet hoeven...’

Nat liep al de trap af. ‘Ik kom je morgenmiddag ophalen zodra ik terug ben.’

‘Terug?’

‘Van het werk. Vissen? Morgen is het woensdag. Ik was vandaag vrij doordat Hanks boot nog in reparatie is.’

De dagen waren voor Abigail in elkaar overgelopen. Ze had geen kalender meer gezien sinds ze uit Boston was vertrokken.

‘Juist. Natuurlijk,’ stamelde ze toen Nat naar de voordeur stapte. ‘Hé, hoe zat het nou met de elektriciteit en de schakelaar in de badkamer? Zat er ergens kortsluiting?’

‘Daar is niks mis mee.’ Hij zette zijn gereedschapskist in de laadbak van zijn pick-up en zei: ‘Tot morgen.’

‘Ja, tot morgen,’ antwoordde ze, in gedachten verzonken.

Abigail had zichzelf ervan overtuigd dat de badkamerverlichting kapot was en dat ze zich beter zou voelen wanneer werd bevestigd dat de bedrading niet in orde was. Er mankeerde echter niets aan de bedrading. De badkamerlamp was al een paar dagen niet vanzelf aangegaan, maar de kans dat het weer zou gebeuren was een onplezierige gedachte die was uitgegroeid tot vrees.

Het woord vrees telde maar één lettergreep, maar wanneer je het uitsprak, had het een verlengde klank, die voortduurde als het gevoel dat het omschreef. Het draaide bij vrees niet om of, maar om wanneer. En wanneer lag altijd ergens achter de horizon, dreigend en voorbestemd. Wanneer was slechts een kwestie van tijd.

==

Abigail was ongeveer net zo dol op verrassingen als op migraine. Nat Rhones vroege bezoek was zo’n verrassing. Een waarschuwing zou fijn geweest zijn. Ze stond bij Merles voordeur aan te kloppen om hem een opfriscursus in algemene beleefdheid te geven, maar hij leek niet thuis te zijn.

‘Misschien is het net als bij zijn winkel en moet je achterom gaan om geholpen te worden.’

Merles veranda keek uit over de baai. Er stond een grill met houtskoolsintels van maanden naast een houten tafel waarop talloze vissen aan hun einde waren gekomen. Het hout glom van de schubben die tussen de nerven vastzaten.

‘Ik dacht al dat ik iemand rond hoorde sluipen,’ zei Merle door de hordeur heen. ‘Blij dat je geen dief bent. Daar is het vast nog te vroeg voor, denk je niet?’

‘Een beetje. Ik heb wel vijf minuten op je voordeur staan bonken.’

‘Ik dacht dat het iemand was die iets kwam verkopen.’

‘Komen er veel Avon-verkoopsters langs op Chapel Isle?’

‘Nee, maar de padvindsters zijn meedogenloos.’

Abigail zette haar handen op haar heupen.

‘Oké, oké, als je hier bent om me de les te lezen over Nat Rhone, kom dan maar op, dan hebben we het maar gehad.’ Hij leunde tegen de hordeur die hen scheidde en stak zijn kin naar voren als om aan te geven dat hij klaar was om de klap op te vangen. ‘Vooruit. Haal eens flink uit.’

‘Je had me op z’n minst kunnen vertellen dat je hem zou sturen.’

‘Zou je het dan hebben goedgevonden?’

‘Daar zit wat in.’

‘Wil je koffie?’

‘Kan niet. Ik ben op weg naar sheriff Larner.’

‘Caleb? Waarom?’ Merle opende de hordeur en kwam bij haar op de veranda staan, nog steeds steunend op de paraplu die hij als wandelstok gebruikte.

‘Ik heb gisteravond tijdens de ronde iemand gezien. Een man. Hij liep door Timber Lane.’

‘Heb je hem herkend?’

‘Het was donker. Ik kan alleen met zekerheid zeggen dat het een man was.’

‘Was dat gisteravond?’

‘Ik ben naderhand meteen naar het kantoor van de sheriff gereden. Larner was er niet. Er hing een briefje op het raam...’

‘“Ik ben over vijf minuten terug.” Dat hangt er altijd. Ook als Caleb wel aanwezig is.’

‘Wat is dat toch met jullie? Waarom doen jullie voor niemand de deur open?’

‘Als het zo belangrijk is, kan het wel wachten.’

‘Aha, nog meer Chapel Isle-logica.’

‘De enige soort logica die ik heb. Maar goed, ik was van plan je te bellen. Je hoeft mijn ronde niet meer te doen. Vanavond zal je laatste avond zijn. Ik voel me beter en kan het wel weer zelf.’

‘Weet je het zeker? Je loopt nog steeds met behulp van een paraplu.’

‘Ja, ja, het gaat prima. En ik ben helemaal voorbereid op regen.’

‘Oké, maar wat doe ik met de man die ik heb gezien? Vind je dat ik het de sheriff moet vertellen?’

‘Moet jij weten,’ antwoordde Merle onverschillig.

‘Kan het je dan niets schelen dat er iemand naar het eiland, jouw eiland, komt om bij mensen in te breken?’

‘Jawel. Alleen zijn de huizen waarin wordt ingebroken allemaal voor de toeristen. Het zijn niet onze huizen. Ik maak me zorgen vanwege Lottie. Als zij getroffen wordt, vergoedt de verzekering wat er gestolen is, maar vervolgens moet ze daar toch voor betalen via een stijging van haar verzekeringspremie. Dat is niet leuk. Feit is dat ze me alleen maar de ronde laat doen zodat ze kan bijhouden waar er is ingebroken en waar niet. Dat is geen preventie. Dat is watertrappelen.’

‘En als het jouw huis zou zijn? Wat dan?’

‘Dat gebeurt niet.’

‘Hoe weet je dat?’

Hij gaf geen antwoord.

‘Merle,’ drong Abigail aan.

‘Degenen die de inbraken plegen, hebben het nooit voorzien op de woningen van eilanders. Ze komen zelfs niet aan onze kant van het dorp. Want zodra ze naar een van ónze huizen komen, zijn de poppen echt aan het dansen.’

‘Wie is het dan? Iemand van het vasteland die hier in de zomer vakantie viert?’

Merle keek naar de grond, alsof zijn gezichtsuitdrukking hem zou kunnen verraden.

‘Je denkt dat het iemand van Chapel Isle is.’

Hij fronste, maar ontkende niet.

‘Waarom zou iemand die hier woont zoiets doen?’

Merle liet zich op een klapstoel zakken. Wat hij ging zeggen leek hem meer pijn te doen dan zijn verwonding.

‘Het was niet zo’n beste zomer dit jaar. Veel mensen hebben gebeden voor een betere. Ze rekenden er zelfs op. De vissers hebben het zwaar. Er zijn meer boten dan vissen in deze wateren. De mensen zijn afhankelijk geworden van de zomerinkomsten. Gezien het slappe seizoen verbaast het me niet dat er iemand wanhopig is geworden. Dat verbaast me helemaal niet.’

‘Denk je dat de sheriff weet wat er aan de hand is?’

‘Kweenie.’

‘En als hij het nou weet?’

‘Dan weet-ie ’t.’

Zo ging het op Chapel Isle. Een geheim kon algemeen bekend zijn en toch een geheim blijven. Er kon zich een misdrijf voordoen met een eiland vol getuigen en toch was er geen sprake van een misdrijf.

==

De weg terug van Merles huis bracht Abigail bij een splitsing. Ze kon rechtsaf gaan naar het dorp of linksaf naar de vuurtoren. Ze moest een keus maken. De keus of ze de sheriff zou vertellen wat ze had gezien of het zou laten rusten.

Terwijl ze nog zat na te denken in haar auto stopte aan de overkant van de straat een schoolbus. Kinderen renden hun huizen uit en gingen in de rij staan om in te stappen. Het zag er zo normaal uit dat Abigail zich al normaal voelde door er alleen maar naar te kijken.

De schoolbus reed weg en passeerde haar stationcar. Ze zette haar richtingwijzer aan en sloeg linksaf.

De rest van de dag duwde en trok Abigail de handgrasmaaier door de achtertuin. Het voortdurende lawaai van de messen verdreef alle gedachten. De gestage beweging verdoofde haar geest. Toen ze klaar was, leek de vuurtoren hoger en het bakstenen wachtershuis minder vervallen.

Tevreden ging ze naar binnen en liet ze het bad vollopen. Ze was al drie dagen niet in bad geweest, iets wat in het verleden ondenkbaar zou zijn geweest.

‘Je hygiëne is er beslist op achteruitgegaan sinds je hier bent. Welkom, nieuwe Abby.’

Ze was voor de afwisseling blij om in de badkamer te zijn. De tegels glommen door de witte voegen. De lichtgele verf maakte het kleine vertrek iets ruimer. Terwijl de kraan liep, ging Abigail naar de werkkamer om iets te lezen te pakken. Ze liet haar blik over de planken gaan. Geen van de boeken sprak haar aan. Tot ze het romannetje zag waarin ze eerder was begonnen. Ze herinnerde zich dat Janine een soortgelijke paperback had zitten lezen toen ze de eerste keer de degens met haar kruiste in Weller’s Market.

‘Het enige dat we gemeen hebben is onze keuze voor leesvoer. Wat een ironie.’

Na een paar minuten in het dampende badwater trok de pijn uit haar spieren weg. De spierknoop in haar nek ontspande zich. Toen ze terugkeerde naar de bekoorlijke erfgename en haar piratenkapitein, had hun romance hen in gevaar gebracht doordat haar sinistere vrijer de kapitein erin had geluisd om hem te laten arresteren en doden. Hoewel het verhaal bespottelijk was, legde Abigail de paperback pas weg toen ze honderd bladzijden verder was. En dat was alleen omdat haar maag rommelde.

‘Hou dat even vast, erfgename. Ik verga van de honger.’

Met de gedachte dat ze haar angst voor de oven eindelijk zou kunnen overwinnen na het fiasco met de waakvlam, had Abigail in de supermarkt een diepvriesmaaltijd gekocht.

‘De beslissende confrontatie,’ zei ze terwijl ze zich afdroogde. ‘In deze hoek hebben we een natte, vermoeide vrouw. In de andere de uitdager: Kalkoen Tetrazini.’

‘Oven voorverwarmen op 120°C. Dat kan ik. Voorverwarmen kan ik wel.’

Ze stapte zijwaarts naar de oven toe en draaide aan de knop. Het gas sprong luid aan en Abigail kromp ineen.

‘Rustig maar, kampioen. Hij warmt alleen maar op.’

Normaal zou het voorverwarmen ongeveer tien minuten duren. Gezien de leeftijd van de oven kon het weleens twee keer zoveel tijd kosten voordat de juiste temperatuur bereikt was.

‘Ben je van plan hier de hele tijd naar dat verdraaide ding te blijven kijken?’

Het antwoord was ja. Abigail kon zich er niet toe brengen de oven onbeheerd achter te laten. Ze wachtte op een teken van gevaar.

Na vijf minuten leunde ze tegen de lambrisering. Verveeld trok ze de koelkast open. Ondanks haar recente tocht naar de winkel was die bijna leeg. Op een rooster stond een eenzaam pak melk en een zakje kalkoenplakjes. Op een ander rooster prijkte een ongeopende doos eieren. De appels die ze onderin had gelegd, waren tegen een brood aan gerold, alsof ze de warmte daarvan hadden opgezocht.

‘Zelfs je eten is behoeftig.’

Ze pakte de Kalkoen Tetrazini uit, hield haar adem in en bereidde zich erop voor de ovendeur open te maken.

‘Klaar of niet.’

Met haar ogen dicht trok Abigail de ovendeur open. Ze had een intense hitte verwacht, maar in plaats daarvan dreef lauwwarme lucht naar buiten.

‘Is dat alles?’

Volgens de instructies moest de maaltijd ongeveer vijfentwintig minuten in de oven staan. Een halfuur later was Abigails avondeten nog steeds bevroren. Toen ze er met een vork in prikte, braken de tanden bijna. Ze was al laat voor Merles route, dus ze schakelde de oven uit en maakte een boterham klaar om mee te nemen.

‘Ik geef me over. Kalkoen Tetrazini wint. Tijd om de handdoek in de ring te werpen.’

==

Abigail voelde een lichte teleurstelling toen ze met de ronde bezig was. Dit was haar laatste keer. Elke avond was ze ofwel vernederd of doodsbang geweest, maar Merles ronde had haar iets gegeven wat ze al een tijd had gemist: een doel. Ze vond het jammer dat weer kwijt te raken.

‘Nou ben je zéker gek aan het worden.’

Het huis aan Timber Lane was haar laatste adres. Abigail verkoos te geloven dat de dief niet zo snel terug zou komen, maar haar zenuwen trokken zich niets van die logica aan. Haar handen waren klam van het zweet, waardoor ze weinig grip had op de zaklamp en de hamer. Ze veegde haar handen af aan haar broek toen haar gebruikelijke rondje om het huis werd onderbroken door het geluid van voetstappen.

Dit kan toch niet waar zijn? Niet weer.

Ze dook achter een groepje struiken. Dit was de derde keer in evenzoveel dagen dat ze zich in de bosjes moest verstoppen. Niet het soort bezigheid waarvan Abigail ooit had gedacht een gewoonte te zullen maken.

Ze zag een vage lichtflits in het donker en herkende de gestalte van de man van de vorige avond. Het maanlicht fonkelde op zijn horloge en verlichtte de boog die zijn zwaaiende arm tijdens het lopen beschreef. Hij liep langzaam, sjokkend. Abigail keek hem na tot hij aan het eind van de straat afdraaide, en haastte zich toen naar haar auto om hem te achtervolgen. Het rationele deel van haar brein adviseerde haar dat niet te doen.

Wat ben je van plan als je hem te pakken krijgt? Wilde je een burgeraanhouding doen?

Haar gezonde verstand verloor het echter van haar nieuwsgierigheid. Ze startte de motor van de stationcar en tuurde aan weerskanten van de straat de bosjes in. De man was weg.

‘Rustig aan. Je zit niet in een enge B-film. Je bent op Chapel Isle in een dorp vol zeevarende, bingominnende mensen die, in elk geval voor het merendeel, verstandig zijn. Ze zullen heus niet met een bijl uit de bosjes tevoorschijn springen.’

Dat hoopte ze in elk geval. Omdat de man verdwenen was, worstelde Abigail met dezelfde vraag als de vorige dag. Moest ze het vertellen of niet? Ze had hem niet goed genoeg gezien om een gedetailleerde beschrijving van hem te kunnen geven, dus de conclusie was simpel.

‘Ik ga naar huis.’

Het woord huis galmde na in haar oren als het gonzen van een stemvork. Was de vuurtoren haar thuis geworden? Haar huis in Boston, dat ze echt als haar thuis had beschouwd, was weg, de restanten waren platgegooid, de grond was verkocht. De nieuwe eigenaar zou er een ander huis op bouwen. De gedachte dat een nieuw huis het hare zou vervangen deed Abigail pijn.

Paul en zij waren meteen verliefd geworden op het huis in Classical Revival-bouwstijl. Het was het toonbeeld van elegante verfijning met zijn gepleisterde gevels, zijn bijzondere lijstwerk en zwarte luiken. Wat het huis nog aantrekkelijker maakte, was dat het gebouwd was naar het voorbeeld van The Mount, het huis van Edith Wharton in Lenox, Massachusetts. Abigail had zich niet meer kunnen wensen dan in een prachtig huis te wonen dat leek op dat van een van haar lievelingsauteurs. Binnenkort zou er een nieuw huis worden gebouwd waar het hare had gestaan. Niemand zou zich het detail over Edith Wharton herinneren, of kunnen vertellen dat Abigail en haar gezin daar hadden gewoond. Wat de mensen zou bijblijven was dat het vorige huis was afgebrand en dat twee mensen bij de brand waren omgekomen.

Abigail kroop in bed toen de inspanningen van de dag haar eindelijk te veel werden. Ze was vergeten pijnstillers te kopen en spierpijn dreigde haar wakker te houden. Ze zou ermee moeten omgaan zoals ze met alles omging en het zo goed mogelijk negeren.

Met het idee dat een boek haar zou helpen inslapen, ging Abigail naar beneden om Lotties romannetje te zoeken, dat niet in de badkamer lag, waar ze het meende te hebben laten liggen. In de woonkamer lag meneer Jaspers logboek op de tafel.

‘Je zou ook dat kunnen lezen.’

Met het logboek in haar armen ging ze terug naar boven en nestelde zich onder de sprei met het boek op haar knieën. Al na een bladzijde vielen haar ogen dicht en zakte ze in slaap met het logboek naast zich.